Worp van Thabor schrijft in 1524: Des awent omtrent 4 uren, doe quam daer op alsoe swaren weer van donner en van blyxem, alsoe dat ik in myn lewent in die winter nyet heb gheweten, want het was een sware fuerige blyxem, alsoe dat die keerck toe Scheraerd die verbrande alheel en ganselick. Des avonds om 4 uur kwam er zulk zwaar weer met donder en bliksem opzetten als ik dat bij mijn leven in de winter nog nooit heb meegemaakt, want het was zo'n zware en vurige bliksem dat de kerk van Schraard geheel uitbrandde.
Het bovenstaande verhaalt dat de kerk van Schraard in 1524 volledig is uitgebrand. Voor het houtwerk geldt dat zeker want er is geen hout van vóór 1524 meer te vinden, maar het muurwerk is grotendeels blijven staan, wat te zien is aan de dichtgemetselde romaanse ramen uit een veel eerdere periode. Wat we niet met zekerheid kunnen zien is of de kerk van Schraard vóór het fatale onweer al een tongewelf had. Wellicht was er een stenen gewelf of een gedeeltelijk stenen gewelf en is het huidige tongewelf het eerste houten gewelf geweest.
Inmiddels is uit dendrochronologisch onderzoek vast komen te staan, dat het tongewelf inderdaad gemaakt is van hout dat gekapt is in 1524, en dat het bouwjaar van het tongewelf 1525 of 1526 moet zijn geweest. Het bij de bouw gebruikte eikenhout is vrij grof van structuur en uit Duitsland afkomstig. Het hout is hoogstwaarschijnlijk in één partij geleverd, of in ieder geval uit één en hetzelfde gebied afkomstig, want de jaarringpatronen van het hout zijn sterk verwant, zoals blijkt uit de hoge correlatie.
Het is interessant om hier even te noemen, dat de ribben die over het gewelf lopen, onderdeel zijn van de dragende constructie. Het lijkt weliswaar of ze er van de onderkant los tegenaan zijn gezet, maar dat is bepaald niet het geval. In de kerk zijn de trekbalken met de sleutelstukken en korbelen en muurstijlen te zien. De dragende constructie waar de ribben onderdeel van zijn is een spitsbooggebint.
De dragende houtconstructie van het nieuwe gewelf is in één keer over de hele kerkruimte aangelegd, maar vervolgens is er, voordat het tongewelf met planken, het gewelfbeschot, gesloten werd, een houten wand dwars over de volle breedte en hoogte van de kerk geplaatst, waardoor de kerkruimte kleiner werd en er een voorkerk werd gevormd. Het bijzondere is, dat daarna het tongewelf van de kerkruimte wel een beschot kreeg, maar de nieuw ontstane voorkerk niet. Daar is de constructie van het tongewelf open en bloot in het zicht gebleven. Er zijn geen spijkergaatjes voor planken in de constructie te zien, dus dit moet sinds de herbouw in 1525-26 zo geweest zijn.
Tijdens het onderzoek bleek, dat de verschillende onderdelen van de constructie zijn genummerd. Dat is heel gebruikelijk en een aanwijzing dat deze constructie eerst in een bouwloods ter plaatse of elders voorbereid en in elkaar is gezet. De verschillende bouwdelen werden vervolgens genummerd. Daarna werd het geheel gedemonteerd om op de bouwplaats weer op de juiste manier in elkaar gezet te kunnen worden. Aan weerszijden van de spanten staan steeds dezelfde telmerken, met dien verstande dat ze, in dit geval, aan één kant een extra haakje hebben om links en rechts uit elkaar te houden.
Het is opmerkelijk om te zien dat er in verschillende van de onderzochte kerken hier en daar nog bastweefsel aan het gebruikte constructiehout te vinden is. Het idee dat het hout sneller aangetast wordt door vraat als er bast aan blijft zitten wordt daarmee gelogenstraft. Onder de gedeelten waar nog bast zit heeft zelfs veel minder vraat plaatsgevonden!
Het is dermate uniek om een “opengewerkt” tongewelf te ontdekken dat het alleszins de moeite waard is om dit tongewelf goed te documenteren, in te meten en er een 3D tekening van te maken.
Conclusies uit het dendrochronologisch onderzoek.
Het tongewelf is zonder enige twijfel gemaakt van hout dat in Duitsland werd gekapt in 1524. Meerdere boorstalen laten een wan zien uit het jaar 1524. Het tongewelf is gemaakt van een partij hout uit hetzelfde herkomstgebied.
Het houtwerk van de klokkenstoel in de toren is veel jonger dan het houtwerk van het tongewelf. Boorstaal FR17231 , afgenomen van één van de dekbalken van de klokkenstoel, heeft 13 spintringen. Het eindjaar van deze staal is 1693. Te verwachten valt dat dit type eikenhout tussen de 15 en 25 spintringen moet hebben gehad. De kapdatum van het hout valt tussen 1695 en 1705. De klokkenstoel is dan tussen 1696 en 1707 gemaakt van hout uit Noorwegen.
In de toren is hergebruikt hout uit de eerste helft van de zestiende eeuw terug te vinden. Onder andere als standzoon van de klokkenstoel . Het was opmerkelijk om te ontdekken dat het hout dat is gebruikt voor de klokkenstoel van Schraard sterk overeen kwam met het hout van de zolder van de toren van de kerk in Longerhouw. Het is zelfs zo dat de datering alleen daardoor succesvol kon worden gedaan. De samenstelling van de stalen uit deze twee kerken leverde namelijk een dermate goede middelcurve op dat deze met een hoge zekerheid kon worden gedateerd tegen een Noorse kalender. Ieder op zich leidde niet tot een zekere datering. Kwam het hout toevallig uit eenzelfde partij of werd er in die tijd ingekocht via een bepaald handelskantoor of waren de kerken toen al bestuurlijk met elkaar verbonden zoals dat vandaag de dag het geval is? Wie weet, maar opvallend blijft het.
tekst, foto’s, boringen, metingen en datering Paul Borghaerts © 17-12-2017 met een onmisbare hulp bij de boringen van Harmen Westra; redactioneel meelezer Liuwe Westra.
Software Cdendro 9.1