Kleasterdyk 42 Winsum

De kop-hals-romp boerderij van de familie Bouma staat op het vroegere kloosterterrein van Monike Bayum aan de Kleasterwei even ten noordwesten van het Friese dorp Winsum. Op het terrein lag voor de reformatie (in Friesland in 1580) een vrouwenklooster. Lange tijd was er ook nog een tweede, kleinere, boerderij gelegen die alweer lang geleden is afgebroken.

Urn uit de eerste eeuw

Urn uit de eerste eeuw gevonden op het terrein

Schedel uit de tijd van het Nonnenklooster?

Schedel uit de tijd van het Nonnenklooster?

De boerderij vertegenwoordigt een aantal bouwhistorisch belangrijke bouwfasen. De oudste zestiende-eeuwse bouwfase is terug te vinden in het complete eiken spantwerk van het voorhuis en de jongste in de vergroting van het gebouw zoals dat in de negentiende-eeuw moet hebben plaatsgevonden.

schermopname-7Bij bestudering van de kaarten van Schotanus, Eekhoff en de kadasterkaart uit 1832 (Hisgis) wordt duidelijk dat de boerderij exact op de plek ligt waar de vroegere kloosterboerderij moet hebben gelegen.

schermopname-8Deze conclusie wordt bevestigd door het feit dat er volgens de lokale archeoloog Jaap Scheffer geen sporen op het terrein zijn gevonden waaruit zou blijken dat de boerderij op een andere plek heeft gestaan. Sporen van het klooster en van de tweede boerderij zijn wel gevonden.

schermopname-10Er is ook een bouwtechnische bewijsvoering om aan te tonen dat deze boerderij op de plek staat van de kloosterboerderij. Sterker nog; het is zeer aannemelijk te maken dat het voorhuis nog door, of in opdracht van, het klooster is gebouwd.

Het dakspant van het voorhuis bestaat uit zes gestapelde eiken spanten. De aanduiding “gestapeld” wil zeggen dat de spantbenen niet vanaf de muurplaat tot de nok doorlopen.
Het eerste juk loopt tot en met de eerste hanenbalk en daarop is weer het volgende juk geplaatst met de tweede hanenbalk  Uit het pennegat in de bovenste hanenbalk valt op te maken dat er vroeger ook nog een verticale verbinding was van het midden van de bovenste hanenbalk naar de nok. Het gat voor de toognagel zit er nog.

schermopname-5Aan de hand van een boorstaal uit het 2e spant en een boorstaal uit het 4e spant is het eikenhout gedateerd op 1571. (LA&P Larsson en Paul Borghaerts). Het voorhuis is dan gebouwd in 1572-73.

De reformatie vond plaats in 1580 en in 1572-73 was het klooster wettig eigenaar van deze boerderij. Het is goed mogelijk dat de voorgaande boerderij door rondtrekkende Spaanse troepen werd verwoest (Jaap Scheffer) en dat er daarom in 1572-73 een nieuwe boerderij werd gebouwd.

De kans dat het spantwerk van een ander gebouw afkomstig is is zéér klein. Het spantwerk is nergens aangepast en er zijn nergens sporen van een ander gebruik. Het is ook niet geloofwaardig dat de afmetingen van het huidige gebouw zijn aangepast aan een spant dat van elders afkomstig was.

De boerderij moet in 1572-73 nog een langhuis zijn geweest. Dat valt uit het volgende op te maken:

– Het bintwerk van de schuur is aan de hand van 2 boorstalen uit het eerste bint gedateerd op 1691 (LA&P Larsson en P.Borghaerts) .fr09703 Een van deze stalen heeft nagenoeg zeker een wankant. Gebruikelijk werd een boerderij binnen 1-2 jaar na het kappen van het hout opgeleverd. Daarmee komt het bouwjaar van de schuur op 1692-93.

– Het langhuis is de langwerpige bouwvorm waarin het woonhuis, het werkvertrek en de veestalling in één lijn achter elkaar liggen. Naast en los van het gebouw staat dan een hooiberg of hooischuur. De Friese schuur is de daarop volgende bouwvorm waarin de hooischuur en het langhuis geïntegreerd zijn in één gebouw. Deze gebouwen zien we vandaag de dag nog overal in het landschap. Langhuis en Friese schuur hebben lang naast elkaar bestaan in Friesland. In de rijkere gebieden ging men eerder over op de Friese schuur en in de armere gebieden bleef het langhuis nog lang bestaan, zelfs tot in de 20e eeuw.

– Een bintwerk van een Friese schuur gaat eeuwen mee. Dat valt alleen al op te maken uit de vele bintwerken die ik ontdek uit de zeventiende eeuw en uit mijn ontdekking van een eikenhouten bintwerk uit 1596 in Reahûs. Dit oudste bintwerk uit Reahûs is een al volledig doorontwikkeld bintwerk. Er zijn zelfs na ruim vier eeuwen geen bouwgebreken in te vinden. Op dit moment is daarmee mijn aanname dat er al veel ervaring was in het oprichten van deze bouwwerken en dat de eerste “Friese schuren” al rond 1550-1575 in het Friese landschap moeten zijn verschenen. Uit archiefstudie blijkt dat dat het voorkomen van een “Friese schuur” eerder dan 1550 erg onwaarschijnlijk is.

– Als nu het schuurgedeelte van de boerderij van de familie Bouma in 1692-93 is gebouwd dan valt niet te verwachten dat er daarvoor ook al een Friese schuur heeft gestaan. Die zou dan hooguit een eeuw oud zijn en, zoals ik al stelde, gaan deze schuren eeuwen mee. De enige uitzondering is wanneer de eerdere schuur is afgebrand.

Heel bijzonder en zeldzaam is dat het voorhuis precies in het midden van de schuur staat. Het voorhuis staat normaal gesproken altijd in het verlengde van de veestalling, het bûthûs. Het is ook bijzonder dat de schuur al vier binten heeft. De oudste aanwijzing voor een vierbinter was tot dusverre een alleen in archieven overgeleverde beschrijving uit 1707. duinterp1

Het grondoppervlak van de boerderij was maar liefst honderdtiendehalf (109,5) pondematen. Dat is ruim 34 hectare. Boerderijen van deze omvang behoorden in de zeventiende eeuw uitsluitend toe aan de adel, de geestelijkheid of aan een eigenerfde boer. Gemiddeld was een boerderij 60 pondematen: bijna de helft. Dat verklaart meteen waarom de boerderij al vier binten had. Daarmee had de boerderij een hooivak meer en dat zal hard nodig geweest zijn voor de berging van het hooi van deze 109,5 pondematen.

De Friese schuur in het greide-gebied van Friesland liet in de zeventiende eeuw maar weinig verandering zien in zijn bouwvorm. Het zijn uitsluitend driebinters waarbij het draaghout van het dak (dat zijn de lange zware balken in de lengte van de schuur waar de spanten van het dak op staan) nagenoeg recht boven de stijlen ligt of hooguit 10-20 cm naar buiten verschoven. De stijlen waren nog niet heel erg lang. Hooguit 6 tot 6,5 mtr. Om met het dak toch goed over de veestalling heen te kunnen komen moest de dakhelling vrij flauw zijn, minder dan 45 graden. Om toch nog een wat bredere veestalling te kunnen maken ging men er rond 1700 toe over om de liggerbalken over de stijlen uit te laten steken en zodoende het draaghout meer naar buiten te schuiven.

In het geval van de schuur van de familie Bouma heeft men er voor gekozen om de liggerbalk zowel over de veestalling als over het schuurpad uit te laten steken. De stijlen samen met de liggerbalk vormen daarmee de letter pi (Π). Als type bintwerk komt dit veel voor in de achtiende eeuw. Meestal stak de liggerbalk alleen over aan de kant van de veestalling maar vaak ook aan beide kanten.

De stijlen zijn tweezijdig gekantrecht. Normaal gesproken wordt een boom aan 4 kanten gekantrecht om een rechthoekige, bijna vierkante stijl of liggerbalk te maken. De oudste bintwerken worden echtyer gekenmerkt door tweezijdig gekantrecht hout.

2 zijdig gekantrechte stijl met de overstekende liggerbalk

2 zijdig gekantrechte stijl met de overstekende liggerbalk

De niet gekantrechte zijden bestaan geheel uit spinthout (bij grenen- en eikenhout). Bij dit oude houtwerk met veel spint is het hout altijd zwaar verwormd en is het heel moeilijk goede boorstalen te verkrijgen van het houtwerk waar het hooi tegenaan gestapeld was (aan de kant van de golle of het hooivak) Door de warmte en het vocht uit het hooi kon de houtworm goed gedijen. Gewoonlijk vind ik de beste boorstalen helemaal voorin bij het eerste bint of helemaal achterin. Over het algemeen is het hout  bovenaan beter en minder aangetast.

De manier van 2 zijdig kantrechten komt hoofdzakelijk bij de oudste bintwerken voor. Het komt in de bouwhoek meer voor dan in het greide- gebied. In de bouwhoek zijn er nog wel voorbeelden uit 1750 te vinden terwijl in de greide al begin zeventiende eeuw al het zware constructiehout vierzijdig werd gekantrecht. Op zich is dit heel logisch omdat in een greideboerderij het warme en vochtig hooi hoog opgestapeld wordt en in een bouwboerderij niet.

De boerderij van de familie Bouma bevindt zich op de overgang van het greide-gebied naar de bouwhoek en was oorspronkelijk een gemengd bedrijf. Vandaar het 2-zijdig gekantrechte houtwerk.

De stijlen staan op “Sprang” dat wil zeggen dat de stijlen een weinig naar elkaar toe hellen. Dat is gewoonlijk maar 2 of 3 graden. In bintwerken van na 1750 komt dit gebruik bijna niet meer voor.2

De overgang van het langhuis naar de Friese schuur was bedrijfstechnisch gezien een efficiëntieslag. Het werk voor de boer werd veel handiger doordat alle bedrijfsgedeelten onder één dak kwamen. Uit archiefstudie blijkt dat het aantal stuks vee niet direct toenam in de zeventiende eeuw als een gebouw van een langhuis werd omgevormd naar een Friese schuur. Dat is ook logisch want het landareaal veranderde niet en het aantal stuks vee is direct gerelateerd aan de hoeveelheid hooi die van het land komt. Vanaf het midden van de 18e eeuw is er duidelijk sprake van land- of gewas verbetering, omdat dan het aantal stuks vee per boerderij wel begint op te lopen. Dat moet ook het geval zijn geweest op Monicke Bayum.

Eigenaar Pieter-Karst Bouma bij een sterk verhoogde klip

Eigenaar Pieter-Karst Bouma bij een sterk verhoogde klip

De klippen zijn wel 1.60m hoog en wijzen erop dat het bintwerk in zijn geheel omhoog gebracht is om meer volume in de hooivakken te kunnen krijgen en meer hoogte in de ruimten rond de hooivakken. De meest gebruikelijke methode om de hooiberging te vergroten was het toevoegen van een extra bint aan het gebouw. Daar zijn talrijke voorbeelden van. Dan ontstaat het gebouw met de “lage lange rug”. Een oud bintwerk is altijd wat lager en als het verlengd wordt dan onstaat er een wat lang en laag gebouw. Vandaar deze benaming. In de 19e eeuw ontstaat ook “de hoge lange rug” maar dat zal ik in een ander stukje toelichten. In het geval van de schuur van de familie Bouma, een schuur die al vier binten had, heeft men er op zeker moment voor gekozen om het hele bintwerk omhoog te brengen door de klippen ongeveer 1,5 m te verhogen. Ten opzichte van de vroegere situatie, waarin de stijlen 6m lang waren, geeft dat een volume toename van 25%.

In het voorhuis staat in grote letters op het dakspant geschreven : Eeringa 1869. Het ligt voor de hand aan te nemen dat de enorme verbouwing die nodig was om de schuur te verhogen en om de muren rond het voorhuis grotendeels te vernieuwen, plaats heeft gevonden in 1869. Zeker is dat allerminst. Dat zal nader onderzoek moeten uitsluiten.

In mijn index van boerderijen in Hennaerderadeel en Baerderadeel kwam ik de vermelding van de  inventaris gemaakt bij het overlijden van Tjeerd Gerrits munnickhuijs  uit 1672 tegen. Als extra heb ik deze getranscribeerd omdat het een fantastische inkijk geeft in de goederen die zich destijds in deze grote boerderij bevonden. De aantallen stuks vee en wat er allemaal ingezaaid was is er in terug te vinden. Tot aan het aantal stoelen toe. Veel leesplezier!
(c) Paul Borghaerts Easterein september 2016
Redactioneel meelezer: Liuwe Westra