Dendrochronologisch dateren van bouwhout/constructies is behoorlijk tijdsintensief. Om te beginnen moeten er ter plekke boorstalen worden afgenomen en is er, om tot een goede inventarisatie te komen waar het beste geboord kan worden, veel tijd nodig. Alvorens te boren moet het boorgereedschap in topconditie zijn. De boor moet vlijmscherp zijn en tussen de boringen door moet de boor uiterst secuur schoongehouden worden. Als er bijvoorbeeld wat hars van een grenenstaal in de boor achter is gebleven kan dit tot gevolg hebben dat de volgende staal “verkleeft” en afbreekt of, erger nog, dat het kwetsbare spintgedeelte verloren gaat.
Na het boren moeten de stalen direct gedocumenteerd worden. Het is uiterst belangrijk om de precieze boorplek bij de verdere data van de boorstaal in een spreadsheet op te slaan. Met name als er meerdere bouwfasen in een gebouw verstopt zitten is kennis van de exacte boorlocatie binnen het gebouw onmisbaar.
Daarna worden de stalen in een speciaal daarvoor gemaakt houten gootje ingelijmd en geprepareerd om gescand en ingemeten te kunnen worden. Prepareren betekent dat de ingelijmde boorstalen met de zaagmachine over de lengte gehalveerd worden en dat ze daarna worden voorbehandeld en gepolijst tot korrel 600. Dat is een uiterst secuur werkje omdat de fijnste jaarringen alleen dan goed ingemeten kunnen worden. De stalen worden vervolgens gescand met een hoge resolutie scanner en dan worden ze vanaf de scan op de computer ingemeten. Het inmeten met de computer heeft het voordeel dat er ook later nog gecontroleerd kan worden of de inmeting van de boorstalen goed heeft plaatsgevonden. Als de stalen ingemeten en goed gedocumenteerd zijn gaan ze per object in een gecodeerde doos om voor de toekomst behouden te blijven maar eerst worden nog gegevens zoals het aantal spintringen, het aantal jaarringen de houtsoort, de spintgrens en dergelijke in het spreadsheet toegevoegd.
De van de boorstalen gemaakte meetreeksen worden eerst met elkaar vergeleken om te zien of er meerdere boorstalen afkomstig zijn uit één en dezelfde boom of dat het bouwhout afkomstig is van bomen uit een bepaald gebied of dat het hout uit heel verschillende gebieden afkomstig is.
Van meetreeksen die met elkaar sterk verwant zijn wordt een middelcurve, een .wid-file gemaakt. Daarna volgen de vergelijkingen van de meetreeksen met zogenaamde kalenders of referentie curves, om de ouderdom van het hout te bepalen. De kalenders, ook wel standaard curves genaamd, zijn samengesteld uit veel meetreeksen van een bepaalde houtsoort. Er zijn kalenders die vrij algemeen dateren over een groot gebied zoals bijvoorbeeld de bekende Midden-Duitse kalender van Becker, maar er zijn ook kalenders die betrekking hebben op een relatief klein gebied. Met beide kalenders kan goed gedateerd worden maar met de laatste kan nauwkeuriger worden vastgesteld waar het hout precies vandaan komt. . Vervolgens worden alle resultaten in het spreadsheet met de gegevens van de stalen ingebracht.
Van groot belang voor de datering zijn de correlatie coëfficiënt, de student t-waarde en de overlap die een staal met de kalender heeft. Ruwweg komt het er op neer dat de correlatie coëfficiënt iets zegt over hoeveel de meetreeks van een staal “”lijkt”op de kalender en de t-waarde zegt ook iets over het aantal jaarringen in combinatie met de correlatie coëfficiënt. De t-waarde in combinatie met het aantal jaarringen dat de meetreeks overlapt met de kalender is het belangrijkste. Een derde waarde is de zogenaamde Gleichläufigkeit. Deze waarde vergelijkt in hoeverre het patroon van bredere en smallere jaarringen gelijk loopt tussen de staal en de kalender. Deze drie waarden, CC, T-waarde en GLK, worden met de datering en de code van de kalender ook ingevoerd in het spreadsheet.
Als laatste wordt er een rapportje gemaakt met een tabel van de meetresultaten en een korte beschrijving van die resultaten en de conclusies die in die resultaten verscholen liggen