De kerk van Burgwerd is een prachtige kerk. Het heeft een knusse intieme sfeer in de kerkruimte die gemaakt wordt door het vele warm gekleurde houtwerk van de dekbalken met de mooi gesneden peer-kraal motieven aan de sleutelstukken, het prachtige kwartiers gezaagde hout van de eiken banken, de lambriseringen en het houtsnijwerk van de preekstoel.
Afgezien van de pracht van het gebouw zijn een paar bouwkundige dingen op zijn minst heel opmerkelijk:
Het tongewelf is gemaakt van twee tongewelven, de klokkenstoel bestaat uit twee klokkenstoelen, de toren is over de volle hoogte doormidden geweest en de muren rondom het schip zijn niet origineel.
Volgens Wikipedia is de kerk in de achtiende eeuw opnieuw ommetseld maar dat blijkt niet uit de zuidmuur die verhoogd is en de noordmuur die in zijn geheel opnieuw is opgemetseld van hergebruikte stenen.
De koormuur is niet rond maar heeft 5 facetten en de grenenhouten trekbalken in de kerkruimte zijn veel jonger dan de eiken constructie van het tongewelf.
Er is een grote verbouwing geweest in 1726. Vernieut anno MDCXXVI staat er op een bord in de kerk te lezen. Waar die vernieuwing precies uit heeft bestaan is moeilijk te zeggen. Mogelijk gaat dat met name om het interieur van de kerk. Een datum in de eerste helft van de 18e eeuw is voor het houtwerk van de banken en lambrisering heel goed mogelijk. De qua stijl vergelijkbare lambrisering van de kerk van Lollum, die najaar 2017 vanwege de slechte staat van het hout is afgebroken, was van 1718, niet veel eerder dus.
De grenenhouten dekbalken zijn beslist jonger dan 1726. Het is een grote operatie geweest om de nieuwe dekbalken te plaatsen onder een bestaand dak. Het meest waarschijnlijk is het dat ze uit de late negentiende eeuw zijn of zelfs nog jonger.
In de kerkruimte doet zich de wonderlijke situatie voor dat aan de achterkant, de kant van het koor, de ribben precies boven de trekbalken staan maar in het voorste stuk komen de ribben helemaal niet overeen met de trekbalken.
De trekbalken zijn in het voorste deel van de kerkruimte nogal scheef geplaatst. Dat komt in de kerk van Schraard ook voor dus blijkbaar ging men daar in die tijd niet zo precies mee om. Wellicht heeft het iets met de raamplaatsing van doen.
Op de zolder boven het tongewelf valt meteen op dat het voorste en achterste gedeelte van dit gewelf verschillend is gebouwd. Om te beginnen zijn er twee telmerksystemen in de kerk van Burgwerd. Het ene loopt aflopend van achteren tot het midden van de kerk en het andere loopt oplopend van het midden naar voren.
Ten tweede is het achterste deel van het tongewelf structureel anders gemaakt dan het voorste deel. Aan de achterkant, de koorkant, zijn de ribben die in de kerkruimte te zien zijn, onderdeel van de dragende constructie, het ogiefgebint, maar in het voorste gedeelte staat het schaargebint los van het tongewelf.
De ribben die aan de voorkant in de kerkruimte te zien zijn, zijn er los tegenaan geplaatst en hebben een louter decoratieve functie. Ze dekken de naden in de lengterichting van de planken van het tongewelf af. Een gebint zoals dit voorste kwam ook voor bij kerken die een stenen gewelf hadden en waar het gebint louter de functie had om het dak te dragen. Hoe valt het te rijmen dat deze twee verschillende technieken voor één tongewelf zijn gebruikt? Het heeft de timmerlieden in ieder geval heel wat wat moeite gekost om de twee systemen goed op elkaar te laten aansluiten.
De geritste telmerksystemen van het voorste en het achterste deel van het tongewelf lijken, op het merkteken voor 15 na, sterk op elkaar maar dat zegt nog niet zoveel. Geritste telmerken komen over een redelijk lange periode voor. Opvallender is het dat de datering van de twee gedeelten van het tongewelf geen verschil in ouderdom heeft opgeleverd. Hoewel het voorste gedeelte van een iets grover eikenhout is gemaakt dan het achterste gedeelte, dateert zowel het achterste als het voorste gedeelte van het tongewelf met meerdere boorstalen, waarvan een paar met wan, op de kapjaren 1454 en 1455. Te verwachten valt dan dat de constructie van zowel het achterste als het voorste gedeelte van het tongewelf in 1456-57 heeft plaatsgevonden. (De wan is de laatste jaarring die een boom heeft gemaakt en die komt overeen met het kapjaar).
Wat moeilijk te rijmen is, is dat de twee verschillende delen van het tongewelf wél (nagenoeg) gelijkertijd zijn gemaakt maar totaal verschillend zijn van bouwaard. Zou het zo zijn dat de kerk in 1456 nog een stenen gewelf had en dat men in eerste instantie alleen een nieuw dak boven het gewelf wilde maken maar dat men alsnog besloot om het gewelf af te breken, de muren te verhogen, de kerk te verlengen en een gesegmenteerd koor te bouwen? Hebben de timmerlieden op stel en sprong nog een tweede gedeelte van het tongewelf voor de verlengde kerk moeten bouwen maar dan met een ogiefgebint? We zullen het nooit weten tenzij we geschreven bronnen uit die tijd zouden kunnen vinden.
Ook de toren heeft zo zijn geheimen. Er zijn de nodige grote reparaties geweest en het is nog niet helemaal duidelijk wanneer de grote klok die vandaag de dag nog in de toren hangt daar precies is gekomen. In het rapport van Schiphof Bouwhistorie is er een en ander over te lezen en verder doet Lolle Baarda, de dorpshistoricus van Burgwerd, hier onderzoek naar.
Een interessante bron voor het onderzoek naar de kerk en toren van Burgwerd is het kerkboek dat vanaf 1576 werd bijgehouden. Heel bijzonder is het dat Saepck van Cammingha, weduwe Okingha en een dame van adel, een aantal jaren lang de uitgaven en inkomsten in het kerkboek noteert .
Volgens de rekeningen in het kerkboek (hier in te zien van 1580 tot 1601) werd er in 1585 een klok gekocht voor 156 caroligulden 14 stuivers en 4 penningen en kwam er in 1656 een tweede klok bij. In 1585 krijgt Smidt Doedes 9 goud gulden voor het maken van de zolders en het staelt (de klokkenstoel) in de toren. Ook zijn de aankopen voor het hout van de klokkenstoel in 1584-85 terug te vinden.
Jacob Schiphof merkt in zijn rapport uit 2014 al op dat er twee telmerksystemen te herkennen zijn op de constructiedelen van de klokkenstoel. Het dendrochronologisch onderzoek heeft aan het licht gebracht dat één gedeelte van de klokkentoren gemaakt is van hout gekapt in 1583-84 en dat een ander gedeelte van 1654 +/- 5 jaar moet zijn. Zo bezien is er in 1585 inderdaad een klokkenstoel voor één klok gebouwd en is de klokkenstoel in 1655-56 uitgebreid voor de tweede klok.
Tekst, transcriptie, foto’s, boringen, metingen en datering Paul Borghaerts©. 24-2-2017, met de onmisbare hulp bij de boringen van Harmen Westra.
Het genoemde kerkboek van Burgwerd werd op het Tresoar ontdekt door André Buwalda en gefotografeerd door Lolle Baarda. Transcriptie Paul Borghaerts(c).